Een zwemloop, in onze achtertuin. Daar móésten we – Karin en ik – dus wel aan meedoen. Twee derde van een triathlon. Met de nadruk op het onderdeel dat mij het meeste angst inboezemt.

Iedereen die deze blogs een beetje heeft gevolgd weet: zwemmen is niet mijn ding. En dan druk ik me nog zacht uit. Dat zit vooral tussen de oren. Tijdens al mijn triatlons heb ik tot nu toe een kleine paniekaanval in het water gehad.

De leukste was vorig jaar in Amersfoort. Toen ik me een keer had voorgenomen niet achteraan, maar vooraan in het gedrang te starten. De eerste honderd meter kenmerkten zich door een hoop geduw en getrek onder water. Armen en benen tuimelden over elkaar heen. Een wasmachine in de Amersfoortse stadsgracht.

Ik kwam er goed uit, zo rond de vijfde plaats. Was ik best trots op. Maar eenmaal in rustiger water begon ik na te denken. Dat dat ademhalen toch wel lastig is, zo half onder water. Dat dat wetsuit toch wel erg op de borst drukt. En dat 400 meter dan nog wel heel ver is, in zo’n donkere sloot. Weg momentum, weg borstcrawl. En weer overgegaan in de vertrouwde schoolslag.

Onding
Het zwemmen gaat me steeds beter af. Maar om nu te zeggen dat ik zin had in het eerste onderdeel van de zwemloop van zaterdag? Niet echt.

Het zwemmen had plaats in een zwembad. Dat scheelt. Want: helder water en navigeren is niet nodig. Tegelijkertijd was dat zwembad ook een nadeel. Want: geen wetsuit dat voor extra drijfvermogen zorgt.

Tijdens het inzwemmen worstel ik vooral met mijn zwembril. Continu vullen de glazen van het onding zich met water. Hetgeen genoeg is om mijn zwemangst alleen maar te versterken. Pas na een paar pogingen krijg ik de bril goed op mijn hoofd.

Snakken naar adem
Blijft over mijn ademhaling. Mijn lichaam heeft het altijd moeilijk de eerste tien minuten in het water. Wat dat is, weet ik niet. Zodra ik mijzelf onder dompel, schiet mijn hartslag omhoog en begint het snakken naar adem. Tijdens de trainingen voel ik me meestal na een kwartier pas echt op mijn gemak en kom ik mijn ritme.

Probleem is dat de zwemloop bestaat uit ‘slechts’ 500 meter zwemmen. Een afstand waar ik tot nu toe tien tot elf minuten over heb gedaan.

Na een kleine rondvraag in mijn zwembaan blijkt ook dat iedereen zijn zinnen gezet heeft op een veel snellere zwemtijd: onder acht minuten, bij een slechte dag onder de negen minuten. Dus besluit ik (in de gele badmuts) achteraan te starten. Weg van het gedrang, in de hoop in alle rust mijn ademhaling onder controle te krijgen.

Aftellen
Dat lukt wel redelijk. De eerste zes van de twintig banen – ik houd het zelf op tien banen, dus tien keer heen en weer, dan lijkt de opgave een stuk minder groot – zijn geen pretje. Maar daarna vind ik enigszins mijn slag. En met elke baan die ik af kan strepen, groeit het vertrouwen. Nog zes, vijf, vier, drie, twee…

Uiteindelijk hijs ik me zelf na negen minuten een dertig seconden uit het water. Van de 25 deelnemers die gestart zijn, zijn er slechts drie trager.

Toch ben ik blij. Ik heb een persoonlijk record gezwommen. En nog belangrijker: het ergste zit er op. Nu alleen nog even lopen.

Fokko

PS. Benieuwd naar de einduitslag? Klik dan hier.

Foto’s zwemloop: