Ik ben weer schoon. Zo, dat voelt lekker.

Twee weken geleden mocht ik eindelijk onder het mes. Ik zeg ‘eindelijk’, omdat weken wachten op een onvermijdelijke operatie een kwelling is. Zeker in de wetenschap dat je kanker hebt. Dan maakt het ook niet uit dat artsen en verpleegkundigen een beeld schetsen van een zware ingreep, een lang herstel én – oh, moeder alle verschrikkingen – een katheter in je urinebuis. Uiteindelijk snak je maar naar één ding: die tumor moet eruit. Liever vandaag dan morgen.

De opererend arts – een klasbak, overigens – had nog wel gevraagd of ik me kon vinden in het behandelplan. Ik denk uit beleefdheid. Want veel keuze had ik natuurlijk niet.

img_4403
‘Wedstrijdspanning’ voor aanvang.

Smalltalk
Op de dag van de ingreep maakt een team van anesthesisten me op de operatietafel klaar voor de chirurgen: ze leggen twee infusen aan en plaatsen een slangetje in mijn ruggenmerg, waarmee ze na de ingreep de pijnstilling kunnen regelen. Terwijl twee van hen zich daar mee bezighouden, probeert de ander mij af te leiden. Waar ik woon? Wat voor werk ik doe? Smalltalk dus. Ik antwoord beleefd en sluit mijn zinnen steeds op dezelfde wijze af: “En jij?”

Heel veel diepgang heeft het gesprek niet en de andere specialisten in de operatiekamer trekken zich er dan ook weinig van aan. Totdat de anesthesist op mijn lage hartslag wijst en een andere vraag stelt.

“Doe je veel aan sport?”

“Ik doe sinds dit jaar triatlons.”

“Zo! Hoe vaak train je dan?”

“Minimaal één keer, soms twee of drie keer per dag.”

Opeens is het geen dialoog meer, maar mengen drie andere aanwezigen zich in het gesprek. Ik moet een spervuur aan vragen beantwoorden. Of ik al eens een volledige Ironman heb gedaan? (Nee.) Wat dan mijn langste afstand tot nu toe is? (Kwart.) Of ik ooit een volledige Ironman wil doen? (Misschien, eerst een halve in Zell am See.) Of het wel gezond is om zo veel te trainen? (Ja, denk ik. Mits gedoseerd en goed opgebouwd.) En tot slot of ik naast werken en sporten nog tijd heb voor mijn vriendin? (Goede vraag. Gelukkig heeft zij zich inmiddels ook ingeschreven voor de Ironman 70.3 van Zell am See…)

NASA
Blijkbaar spreekt de sport tot de verbeelding. Als voetballer ben ik twee keer geopereerd aan mijn knie. Maar dat leverde nooit een boeiend gesprek op. Hooguit een verveeld knikje. Niet zo gek. Voetballers vind je overal. Mocht NASA ooit op ontwikkeld leven op een andere planeet stuiten, dan weet ik zeker dat er gevoetbald wordt.

Voor triatlon geldt dat niet. De sport is steeds populairder. De kortere afstanden maken triatlon toegankelijk voor vrijwel iedereen. Toch hangt er een bijzonder aura omheen. Iets met een fysieke én mentale strijd met jezelf, met het opzoeken van je grenzen. En waarschijnlijk is dat ook wel een van de redenen waarom de sport mij heeft gevangen.

Het is een van de laatste dingen die ik herinner. Niet veel later zijn alle slangetjes aangebracht en moet ik op mijn rug te liggen. Ik krijg een paar teugen zuurstof. Tegelijkertijd voel ik dat ze de verdoving in een ader van mijn linkerarm spuiten. Ik voel de koude vloeistof verder kruipen, tot aan mijn schouder. Daarna is alles zwart.

Zweven
Drie uur later word ik wakker. Hoewel… Wakker is een groot woord. Ik kan mijn ogen nauwelijks langer dan tien seconden ogen houden en heb soms het gevoel dat ik zweef. Ik lig op de uitslaapkamer en verschillende artsen en verpleegkundigen verschijnen bij mijn bed. Ik zie hun gezichten voor me, luister naar hun woorden, maar heb tot op de dag van vandaag geen idee wat ze hebben gezegd. Slechts één boodschap blijft wél hangen: de operatie is geslaagd.

Fijn, denk ik. En ik sluit mijn ogen weer.

Wat ze hebben gedaan? De artsen hebben in mijn onderbuik verschillende lymfeklieren verwijderd. De PET- en CT-scan hadden aangetoond dat twee van deze klieren een tumor hadden. De aangrenzende lymfeklieren vertoonden geen zichtbare afwijkingen. Maar omdat ik een vorm van kanker had, die waarschijnlijk niet op chemotherapie reageert, hebben de artsen deze klieren preventief verwijderd. Labonderzoek moet vervolgens uitwijzen of die lymfeklieren op celniveau ook al ‘besmet’ zijn.

Lijkbleek
Eenmaal terug op de afdeling is mijn toestand niet veel veranderd. Ik kan mijn ogen iets langer openhouden. Maar zodra ik iets wil zeggen, heb ik het idee dat ik vecht met mijn eigen tong. Toch sta ik er op zélf mijn vriendin en ouders te bellen, om te vertellen dat de operatie geslaagd is. Ik probeer opgewekt en gevat te zijn. Gevraagd naar de pijn zeg ik dat mijn buik na zestig crunches wel wat gevoelig werd.

Later hoor ik dat het allemaal een stuk minder vloeiend klonk dan in mijn hoofd.

 

De rest van de dag voltrekt zich in een soort waas. De dufheid trekt uiteindelijk weg. (Al was dat op de openingsfoto van dit blog overduidelijk nog niet het geval.) Maar ik reageer niet goed op de morfine die elk uur via mijn ruggenmerg mijn lichaam in stroomt. Zodra ik rechtop probeer te zitten, trek ik lijkbleek weg, begin ik te zweten en heb ik het gevoel dat ik ieder moment kan overgeven. De eerste keer dat dat gebeurt, zitten mijn ouders naast me. Ik besef het dan nog niet, maar dat is geen prettig gezicht voor twee liefhebbende ouders. Zeker in combinatie met alle slangetjes die nog aan mijn lichaam hangen.

Mijn vader gebaart mijn moeder daarom subtiel dat het tijd is om te gaan. Genoeg leed gezien. ’s Avonds stuurt ze een appje. “Het was naar om je vanmiddag zo te zien.” Ik wil ze een hart onder de riem steken. “Komt goed, moeders! Is voor een goed doel!”

Eten zonder bestek
Even daarvoor heb ik geprobeerd wat te eten. Dat valt tegen. Rechtop zitten lukt immers niet. Maar ik wil per se eten. Brandstof voor het lichaam. Goed voor het herstel, heb ik als sporter geleerd. Dus blijf ik plat op mijn rug liggen en grijp ik met mijn rechterhand naar het bord op het kastje naast mijn bed. De gekookte worteltjes en het stuk kipfilet zijn zonder bestek nog wel te eten. Daarna heb ik pech. Aardappelpuree is het laatste ingrediënt, waar krieltjes praktischer waren geweest. Met het nodige geklieder werk ik alles met mijn handen naar binnen. Ik doe er in totaal een uur over.

De vla besluit ik wel te laten staan.

De nacht is geen feest. Het ziekenhuis is een aaneenschakeling van geluiden, die elkaar op weinig ritmische of subtiele wijze afwisselen. Zodra ik me omdraai, komt er vrijwel altijd een slangetje in de knel en begint mijn vocht- of morfinepomp te piepen. Mijn overbuurman snurkt ’s nachts de hele afdeling bij elkaar. En net als ik wel denk te kunnen slapen, schijnt een verpleegkundige een zaklamp in mijn gezicht om te kijken hoe het gaat.

De volgende morgen vraagt een van de verpleegkundigen mijn snurkende overbuurman of hij een beetje heeft geslapen. “Voor mijn gevoel niet”, zegt hij. Een gevoel dat mijn andere kamergenoot en ik meteen ontkrachten.

“Oh ja, kanker…”
Ik heb nauwelijks geslapen, de wond in mijn onderbuik doet pijn, maar ik voel me relatief goed. Ik merk dat er een last van mijn schouders is. Een kleine twee maanden na de diagnose is er eindelijk wat gebeurd. Eindelijk heb ik het idee dat de strijd tegen de kankercellen is begonnen.

In de weken voorafgaand aan de operatie hadden de artsen me verzekerd dat die wachttijd vanuit wetenschappelijk oogpunt geen verschil maakt. “Hadden we het idee dat je er bij baat bij had om je bij wijze van spreken vanavond nog te opereren, dan hadden we dat echt wel gedaan.”

triatlon-zwolle-03
Oneerlijk. Ziek zijn, terwijl ik me topfit voel.

Ik geloofde ze, zeker vanuit fysiek perspectief. Maar mentaal was het een ander verhaal. Mijn leven stond stil. Weten dat je een ziekte bij je draagt die – mits je niets doet – uiteindelijk tot de dood leidt, trekt een zware wissel op jezelf én je omgeving. Om een uur of acht ’s avonds was ik iedere dag doodop. Simpelweg omdat ik er continu in mijn achterhoofd mee bezig was. Bij elk onschuldig pijntje maakte ik me zorgen.

Werken deed ik niet meer. Als afleiding sportte ik nog meer. Kon ik van genieten, zeker in de warme augustuszon. Maar tegelijkertijd besefte ik ook steeds waarom ik nu zoveel kon sporten: “Oh ja, kanker…”

En dan was er nog de woede, de oneerlijkheid. In de auto voor het stoplicht stond ik naast een veel te zware man van een jaar of vijftig, met in zijn mond een sigaret. Ik bewoog veel, at gezond en dronk eigenlijk nooit. Een paar dagen eerder had ik nog een kwart triatlon volbracht. Maar ik was ziek, hij niet. “Let op, die rokende dikzak trekt thuis ook nog een paar blikken bier open. Toch word hij ouder dan ik.”

Konden mijn vriendin en ik ook wel weer om lachen.

IJsblokje
Het is nu 24 uur na de operatie. De anesthesist staat naast mijn bed. Ik heb dan al verschillende keren gevraagd of ik mag stoppen met de morfine. Het maakt me nog steeds beroerd. Maar ik mag de verdovende werking niet onderschatten, zegt ze. Daarom doet ze een test. Ze beweegt een ijsblokje over mijn arm, via mijn borst, naar mijn onderbuik en benen. Het idee: vanaf mijn buik doet de morfine zijn werk en moet ik de kou van het ijsblokje minder voelen. Het tegenovergestelde gebeurt. Mijn tepels schieten overeind, zodra het ijsblokje mijn buik bereikt.

De anesthesist haalt haar wenkbrauwen op. “Hmm…” Daarna herhaalt ze de test. Het resultaat is hetzelfde. Ze kijkt de verpleegkundige aan. “Blijkbaar heeft de ‘blokkade’ niet gewerkt.”

Tien minuten later ben ik verlost van het slangetje in mijn ruggenmerg. En dan gaat het snel. Ik voel me steeds beter. Het is een teken dat ook het infuus én het katheter –niet eens zo’n heel grote verschrikking – eruit mogen. Sterker nog, de uroloog vertelt dat ik nog diezelfde dag naar huis mag. Moet ik wel zelfstandig kunnen plassen. Eitje, denk ik.

Buikspieren
Met een echo meet de verpleegkundige de hoeveelheid vocht in mijn blaas. Diezelfde hoeveelheid moet ik een maatbeker afleveren. Maar dat valt tegen. Allereerst omdat het katheter zijn sporen nalaat. Lucht, om precies te zijn. Daarom heeft mijn gesputter in eerste instantie meer weg van een afgesloten tuinslang. Daarnaast is het vrijwel onmogelijk druk uit te oefenen op mijn blaas, omdat diezelfde buikspieren een kleine 24 uur eerder vakkundig zijn doorgesneden.

Pas na verschillende pogingen bereik ik de juiste hoeveelheid. Ik mag naar huis. Mijn vriendin en ik sjokken langs de apotheek van het ziekenhuis, halen de voorgeschreven diklofenac op en stappen daarna in de auto. Het is een uur of 5. Het is Utrecht. En dus staat er file. Ruim drie kwartier optrekken en remmen. Tot grote onvrede van mijn buikspieren.

Thuis stap ik vrijwel meteen mijn bed in. Ik ga op mijn rug liggen. Zonder slangetjes, piepjes én een snurkende buurman word ik precies 12 uur later weer wakker.

Cosmos
Twee gedachten overheersen vervolgens. Het is een opluchting dat er ingegrepen is. Tegelijkertijd is het aftellen begonnen. Over een week moet ik weer in het ziekenhuis zijn, dan voor de uitslag van het lab. Ik houd rekening met twee scenario’s. Of ik moet alsnog chemotherapie ondergaan óf ze moeten nog meer lymfeklieren verwijderen. Met een derde optie – genezing – houd ik eigenlijk geen rekening. Of misschien durf ik daar niet aan te denken.

1614541_701566416531151_2051362618_o
Onbetrouwbaar spul, dat sterrenstof…

Gelukkig is er Netflix voor de afleiding. Homeland blijkt een topserie. Hetzelfde geldt voor Cosmos, een prachtige, wetenschappelijke masterclass over de natuurwetten van het heelal. De serie intrigeert en grijpt me ook aan. Alleen al omdat dezelfde ‘sterrenstof’ dat leven mogelijk maakt, dat in mijn geval ook kan vernietigen. Toch geeft Cosmos me vooral nog meer energie om te herstellen: nog zoveel te zien, nog zoveel te ontdekken.

“Klaar?”
Om het wachten nog iets te verlengen kijkt mijn uroloog een week later eerst naar de staat van de wond. Die ziet er goed uit. Top, denk ik. Maar dat is natuurlijk niet de reden dat ik hier ben. Pas daarna verhaalt hij over de uitslagen van het lab. Het type kanker is inderdaad niet te behandelen met chemotherapie, zegt hij. Dat vangnet vervalt dus.

Blijft over nóg een operatie, denk ik bij mezelf. Maar dat blijkt niet nodig. De omliggende lymfeklieren die ze ook hebben verwijderd, waren nog niet ‘besmet’, stelt de arts. De baan die de kankercellen afleggen, is daarmee succesvol afgesloten.

Die boodschap dringt maar moeizaam tot me door. “Dus ik ben ‘schoon’? Klaar?”

“Ja. Al sta je de komende tijd wel onder strenge controle. Daarvoor kun je terecht bij onze polikliniek oncologie. Dus als alles goed gaat, hoeven wij elkaar niet meer te zien.”

Voorzichtiger
Een kleine tien minuten na binnenkomst staan mijn vriendin en ik weer buiten. We glimlachen voorzichtig. De euforie is minder groot dan ruim een half jaar geleden. Na het verwijderen van mijn linker testikel kreeg ik ook de mededeling dat ik ‘schoon’ was. Toen liep ik bijna juichend door de gangen van het ziekenhuis in Zwolle. Nu ben ik voorzichtiger.

Eerlijk is eerlijk: ze zijn nu grondiger te werk gegaan dan toen. Destijds zijn ze alleen afgegaan op de CT-scan. Daarop was het onmogelijk om te zien dat de ziekte zich op celniveau blijkbaar al wel had verspreid naar een lymfeklier in mijn onderbuik. Dit keer hebben ze ook de volgende haltes van de ziekte verwijderd. En die waren gelukkig nog schoon.

Het kost waarschijnlijk tijd het vertrouwen in mijn lichaam definitief te herstellen. Misschien een jaar, misschien meer. Doet er eigenlijk ook niet toe. Mijn leven staat niet langer stil. En dat is een heerlijk gevoel.

De focus ligt nu op herstellen, alles weer oppakken én natuurlijk Zell am See. Go Nut(s)!

Fokko